Boeken
Tram en bus in Vlaanderen
In 1835 reed de eerste trein tussen Brussel en Mechelen. Ons land kende toen een economische opbloei en er was een groeiende vraag naar snel transport. De trein kon daar voor zorgen. De spoorwegen bouwden een net van driehonderd kilometer, maar grote gebieden moesten het zonder spoorlijn stellen omdat de potentiële inkomsten niet in de buurt kwamen van de investeringen. De overheid zag de noodzaak in om het spoornet te verfijnen en lokale lijnen aan te leggen.
Een aantal stadsbesturen wachtte niet op de nationale regering en vergunde zelf tramlijnen. Op 1 mei 1869 opende de eerste paardentramlijn in Brussel (Compagnie Morris), gevolgd op 25 mei 1873 in Antwerpen (Tramways Anversois) en een jaar later in Gent (24 mei 1874). In het begin waren het overwegend kapitaalkrachtige Engelsen die de zaak opstartten, vooral in grote steden en dan nog op trajecten met een voldoende groot reizigerspotentieel. Het privé-initiatief was niet geneigd kapitalen te investeren in weinig of niet rendabele lijnen.
Met de oprichting van de Nationale Maatschappij van Buurtspoorwegen in 1885 groeide het tramnet razendsnel, met sporen tot in de kleinste dorpen. Het materiaal evolueerde mee met de technologie: paardentrams ruimden de baan voor stoomlocomotieven, die op hun beurt werden opgevolgd door diesel- en elektrische trams. Na de Eerste Wereldoorlog kwam er steeds meer concurrentie van de autobus, die in de jaren 1950 1960 de tram nagenoeg overal uit het straatbeeld deed verdwijnen.
Dit themanummer volgt de ontwikkeling van tram- en buslijnen in Vlaanderen. Er zijn speciale haltes in Antwerpen, Gent en aan de kust, de enige plaatsen in Vlaanderen waar vandaag nog trams rijden. En er is een bezoek aan het Vlaams Tram- en Autobusmuseum in Berchem en aan de Tramsite Schepdaal
- Eric Keutgens, Pierre de Meyer, Stefan Justens, Wim Stuyvers
- Uitgave van het kunst- en erfgoedtijdschrift openbaar kunstbezit Vlaanderen
- 2010
- 40 pagina's
- softcover
- 2010/7892/17
- 0.18 kg